Nederlands voor anderstalige nieuwkomers in het lager onderwijs: 8 aandachtspunten

door Hilde Imberechts
2,3K views
Het leeuwendeel van de lagere scholen krijgt tegenwoordig één of meerdere anderstalige nieuwkomers in de klas(sen). Voor hun integratie (in de school en de samenleving) is het cruciaal dat ze vlot Nederlands leren. PXL-onderzoek toont aan hoe dat kan. Foto: Hogeschool PXL

Anderstalige nieuwkomers in onze lagere scholen: ze zijn behoorlijk talrijk de afgelopen jaren. Om de integratie van die kinderen te bevorderen, is het belangrijk dat ze vlot Nederlands leren. Maar hoe slagen we daarin? Recent PXL-onderzoek – ‘ANNA (leest)’ – biedt acht praktische handvaten.

1. Liever geen aparte ‘taalbadklas’

Eerste aandachtspunt, eerste handvat: als je als school een groep van anderstalige nieuwkomers ontvangt, richt dan bij voorkeur geen aparte onthaalklas (‘taalbadklas’) in. In zo’n aanpak is het voor de kinderen moeilijker om zich in de school te integreren en krijgen ze minder kansen om de taal impliciet – d.w.z. al doende, door contact met Nederlandstalige leeftijdsgenoten – te leren.

Wat dan wel? De aanpak waarbij anderstalige nieuwkomers volledig opgenomen worden in een ‘gewone’ klas, maar dan wel met extra ondersteuning. In het ideale geval volgen de anderstalige nieuwkomers les in het Nederlands samen met hun leeftijdsgenoten, maar krijgen ze geregeld extra begeleiding – in de klas of apart – van een zorg- en/of taalleerkracht die specifiek met hen aan de slag gaat. Een semi-geïntegreerde aanpak dus.

Belangrijke bedenking: zo’n (semi-)geïntegreerde aanpak gaat niet ten koste van de reguliere, Nederlandstalige leerlingen. Integendeel: een rijke taalomgeving met meerdere talen biedt ook leerkansen voor Nederlandstalige leerlingen.

2. In alle lessen

Nederlands leer je niet alleen in de les Nederlands, maar de hele dag door, in alle lessen. Geldt zoiets al voor Nederlandstalige leerlingen, dan des te sterker voor de anderstalige nieuwkomer. Elke nieuwe les – of het nu wiskunde, taal of godsdienst is – is tegelijkertijd ook een les Nederlands. En dus besteed je ook in die lessen aandacht aan nieuwe woordenschat, aan typische schooltaal, aan een efficiënte leesstrategie, een betekenisnuance enz.   

Hoe sterker de beheersing van de thuistaal en hoe rijker en gevarieerder het aanbod in de thuistaal (bv. Turks, Arabisch of een andere taal), hoe steviger de talige basis is om een tweede taal zoals het Nederlands te leren

3. Focus niet alleen op talige, maar ook op sociale competenties

Het uiteindelijke doel is de integratie van de nieuwkomers. Wil je dat de anderstalige kinderen zich welkom en erkend voelen op school en dat ze aansluiting vinden bij hun leeftijdsgenoten, dan focus je het best niet alleen op hun talige competenties.

Hun sociale vaardigheden zijn minstens even belangrijk: iemand gepast groeten, samenwerken met anderen, afspraken maken en ze naleven enz. Op die manier voelen de kinderen zich na een tijd deel van de gemeenschap, op school en daarbuiten. Hoe meer ze zich in een stimulerende warme schoolomgeving opgenomen voelen en een positief klasklimaat ervaren, hoe sneller hun Nederlands er met zevenmijlslaarzen op vooruitgaat.

4. Breng de talige beginsituatie goed in kaart

Ieder kind is uniek, iedere anderstalige nieuwkomer heeft zijn eigen voortraject afgelegd.

Sommige nieuwkomers zijn ‘alfaleerlingen’, leerlingen die nog geen onderwijs gevolgd hebben, bijvoorbeeld omdat ze nog niet schoolplichtig waren of omdat een oorlog in hun thuisland dat onmogelijk maakte. Andere leerlingen kunnen wel al lezen en schrijven, maar in een ander schrift dan het onze. En nog andere leerlingen zijn vrij taalvaardig in hun eigen thuistaal die gelijkenissen met ons schrift vertoont. De verschillen tussen individuele leerlingen kunnen dus ontzettend groot zijn. Geen enkele beginsituatie is identiek; de noden en achtergrond zijn telkens weer anders.

Om elke anderstalige nieuwkomer zo goed mogelijk te kunnen begeleiden, is een goede screening van de talige beginstuatie cruciaal. Dat doe je het best aan de hand van een intakegesprek en kijkwijzers waarin talige doelstellingen opgenomen zijn.

5. Een rijk en gevarieerd taalaanbod, met interactie en feedback

Een taal leer je het best zoals een baby: op een natuurlijke, impliciete manier, door taal ‘op te pikken’ in je omgeving.

Voor een anderstalige nieuwkomer die Nederlands wil leren geldt net hetzelfde: hoe rijker en gevarieerder het taalaanbod is (niet alleen op school, maar ook in de vrije tijd), hoe groter de kans op succes.

Maar een taal leer je alleen maar door ze te gebruiken en dus is niet alleen het taalaanbod van belang. Nieuwkomers moeten de kans krijgen tot interactie, met leeftijdsgenoten, met leerkrachten, opvoeders enz. En ja, ze zullen taalfouten maken. Dat kan niet anders en dus is het noodzakelijk dat de omgeving ook feedback geeft op hun taalgebruik. Eigenlijk zijn die ‘fouten’ eenvoudigweg tekenen dat het anderstalige kind de nieuwe taal aan het ontdekken is.

Samengevat: een rijk en gevarieerd taalaanbod, interactie en feedback zijn de drie ‘taalgroeimiddelen’. Niet alleen voor jonge baby’s, ook voor anderstaligen die een nieuwe taal leren.

Niet de smartphones of tablets zijn het probleem, wel dat we er vooralsnog te weinig in slagen om met alle digitale hulpmiddelen die voorhanden zijn, ‘diep lezen’ te bevorderen. De technologie als bondgenoot, niet als vijand: dat is de uitdaging.

6. Thuistaal: geen tegenstander, maar een ploeggenoot (van Nederlands)

Een van de grootste misvattingen over Nederlands voor anderstaligen is dat de thuistaal van een anderstalige een tegenstander zou zijn. Een tegenstander die hem belet vlot, snel en goed Nederlands te leren. Een tegenstander die zo veel mogelijk buitenspel gezet moet worden.

Het tegendeel is waar: hoe sterker de beheersing van de thuistaal en hoe rijker en gevarieerder het aanbod in de thuistaal (bv. Turks, Arabisch of een andere taal), hoe steviger de talige basis is om een tweede taal (zoals het Nederlands) te leren. Kinderen leggen namelijk verbindingen tussen de verschillende talen die ze leren. De vaardigheden die ze in de ene taal hebben verworven, kunnen ze bij de ontwikkeling van de tweede alvast inzetten. Kortom: de thuistaal is geen tegenstander, maar een ploeggenoot.

Laat Roemeense ouders dus vooral verhaaltjes voorlezen of liedjes zingen in het Roemeens. En sta ook het functioneeel gebruik van de thuistaal in de lessen toe. Het is echt geen probleem wanneer een Syrisch kind tijdens een les een Jordaans klasgenootje helpt door een vraag van het Nederlands naar het Arabisch te vertalen. Het staat hun verwerving van het Nederlands niet in de weg.

7.  Lezen werkt, overal en altijd

Al langer bekend en een wetenschappelijk feit waarvan de reikwijdte niet beperkt blijft tot het vreemdetalenonderwijs: lezen stimuleert de taalontwikkeling. Overal en altijd.

Het heeft dus zin om ook anderstalige nieuwkomers Nederlands te laten lezen. Bij voorkeur in een stimulerende leesomgeving waarin ook digitaal lezen (denk aan e-readers) en luisteren naar voorgelezen boeken hun plaats hebben.

Krijg je je leerlingen aan het lezen, dan heeft dat een enorme impact. Niet alleen op leesvaardigheid, maar ook op woordenschat, mondelinge taalvaardigheid, luister- én schrijfvaardigheid. Op zowat alles dus :-).

8. Digitalisering is geen bedreiging

Als het over lezen gaat (zie punt 7), dan worden smartphones, tablets en andere digitale hulpmiddelen al snel met de vinger gewezen: die zorgen ervoor dat onze kinderen niet meer lezen, zo luidt het.

Toch klopt dat beeld niet volledig: kinderen lezen misschien zelfs meer dan vroeger, met name op sociale media. Toegegeven: dat lezen – in interactie met hun leeftijdsgenoten – is meestal korter en oppervlakkiger dan een boek of artikel, maar verkeerd is het zeker niet. Dat oppervlakkige lezen zou alleen wel aangevuld moeten worden met ‘diep lezen’: langere teksten grondiger lezen, nadenken over wat je leest, kritisch reflecteren, stilstaan bij het soort bron dat je gelezen hebt. Daar knelt het schoentje soms.

Dat kan dus beter. Maar we mogen het kind niet met het badwater weggooien. De digitalisering an sich is geen bedreiging. Niet de smartphones of tablets zijn het probleem, wel dat we er vooralsnog te weinig in slagen om met alle digitale hulpmiddelen die voorhanden zijn, ‘diep lezen’ te bevorderen. De technologie als bondgenoot, niet als vijand: dat is de uitdaging.


Dit artikel is een zeer beknopte synthese van vier jaar praktijkgericht taaldidactisch onderzoek aan het department PXL-Education, de lerarenopleiding van Hogeschool PXL. Het onderzoeksproject ANNA (Anderstalige Nieuwkomers leren Nederlands in Alle lessen, 2018-2020) bood ondersteuning voor leerkrachten lager onderwijs van reguliere Klassen met een beperkt aantal nieuwkomers. In ANNA leest (2020-2022) lag de focus op de meerwaarde van leesbevordering voor nieuwkomers in reguliere klassen en de kernpunten van een leesbevorderende taaldidactiek.

Alle projectresultaten zijn op één centrale website terug te vinden: anna.pxl.be  

Contact: hilde.imberechts@pxl.be (tot oktober 2022) / dorien.jansen@pxl.be (vanaf oktober 2022)

Aanbevolen berichten