Groene steden: daar wordt een mens gelukkig van

door Kathleen De Clercq
1,6K views
De fetisj dat ‘groen’ automatisch synoniem is voor ‘den buiten’: daar moeten we dringend van af, aldus Viktor Gentils Leroy, PXL-student groenmanagement. Foto: ec.europa.eu

‘Groen’ en ‘stad’: hoegenaamd geen contradictio in terminis, aldus Viktor Gentils Leroy, PXL-student groenmanagement, in een opiniestuk.

Stadskind

Ik woon in het hartje van Borgerhout, midden in de stad. Momenteel studeer ik daar ook, online zoals al mijn jaargenoten, van achter mijn laptop. En zodra het kan en mag, pendel ik weer met veel plezier tussen Antwerpen Centraal en de PXL-Green & Tech-campus in Diepenbeek, gebruikmakend van trein en e-step. Van de stad naar het groen (en terug). Althans: zo ziet de buitenwacht dat. Maar ik niet.

Als stadskind vind ik het een vreemde gedachte dat mensen vrijwillig kiezen voor een leven op ‘den buiten’. Ergens waar ik binnen de kortste keren een rechtszaak tegen mij heb lopen omdat er bladeren van mijn boom in tuin van de buur waaien. Of omdat er een tak over de haag hangt. Ergens waar het o zo rustig is, behalve dan aan mijn voordeur waar het op de steenweg van ‘s morgens tot ’s avonds file is. En waar – wanneer het dan toch eens minder druk is – mijn kat die de straat wil oversteken aan flarden wordt gereden. Ergens waar je niet geraakt zonder auto. Ergens waar moordstrookjes de norm zijn. Ergens waar de koolmeesjes vergiftigd van de Roundup uit de lucht vallen. Ergens waar met javel gewassen kiezelvoortuinen mooi worden geacht…

Kernverdichting

Ach ja, mijn punt is wel gemaakt. Voor elk van bovenstaande argumenten is er ook een tegenargument om juist niet in de stad te gaan wonen en zo geraken we al snel verwikkeld in een welles-nietesspelletje dat ver afdrijft van de essentie en de échte argumenten pro stad. Verlies aan open ruimte, versnippering van natuur, mobiliteitschaos, enzovoort. Problemen die een grote impact hebben op ons leefmilieu en het klimaat, en vaak enkel opgelost kunnen worden door kernverdichting, zo lezen we onder meer in het eindrapport van het Panel voor klimaat en duurzaamheid waaraan meerdere gerenommeerde wetenschappers meewerkten.

Helaas zijn ook deze onderbouwde argumenten niet genoeg om voluit te kiezen voor een leven in stad. Vraag dat maar aan voormalig bouwmeester Leo Van Broeck die meeschreef aan dit rapport en dus ook pleitte voor kernverdichting. Een standpunt dat hem niet altijd in dank werd afgenomen. Hij werd afgeschilderd als ‘activist’ en ‘een bouwmeester die zijn boekje te buiten ging’. ‘Wie zijde gij om te bepalen waar wij gaan wonen?’ was al snel de Jan Jambon-gewijze teneur bij critici (zie De Standaard 24/06/19, De Standaard 28/06/19, Knack 06/12/17, Radio 1 06/12/17, RingTV). Als gevolg kwam er zelfs een nota in het Vlaamse regeerakkoord waarin de functie van de bouwmeester beteugeld werd. Hij moet zich terugplooien op zijn ‘kerntaken’ zo valt er te lezen, zijnde ‘de Vlaamse overheid en lokale besturen bijstaan in hun architecturale keuzes en inrichting van de publieke ruimte’. Dat het spreken over architectuur- en woonkwaliteit zonder het te hebben over bijvoorbeeld mobiliteit en milieu onmogelijk is, beaamt trouwens ook de huidige bouwmeester Erik Wieërs (De Standaard 16/07/20). Maar goed, het punt is dat het stad-plattelanddebat erg gevoelig ligt en dat zelfs mensen met een onderbouwde mening in respectabele functies er zich aan verbranden.

Schilderij met koeien

Maar hoe krijgen we mensen dan wel zo ver om in de stad te gaan wonen als zelfs het woord ‘noodzaak’ niet geaccepteerd wordt? Want een noodzaak is het wel degelijk: Vlaanderen is te klein, elke dag wordt zeven hectare ruimte ingenomen (VRT 29/06/20). Aan dit tempo schiet er over een paar jaar niets meer over.

Bovendien zorgt het gebrek aan groen ook voor ontvreemding. In Nederland wordt er al een tijdje geëxperimenteerd met ‘Tiny Forests’, dichtbegroeide minibosjes ter grootte van een tennisbaan midden in de stad. Het doel? Onderzoeken wat de effecten hiervan zijn op de luchtkwaliteit, waterberging en de zomerse hitte in de steden. Nog belangrijker is evenwel de educatieve waarde die erachter schuilt. ‘Onderzoek wijst uit dat kinderen in de stad een actieradius hebben van 300 meter. Tenzij hun ouders ze meenemen naar het bos, komen ze dus nauwelijks natuur tegen’, aldus Fabrice Ottburg, onderzoeker aan de universiteit van Wageningen.  

Dat geldt trouwens ook voor semi-agrarische gebieden, zo maakte het theater- en kunstcollectief Captain Boomer pijnlijk duidelijk. Tijdens de zomer van 2019 voerde het collectief een project uit waarbij ze een levensecht schilderij uitbeeldden met koeien. Een reuzengroot gouden frame met in het midden twee koeien en twee als boer verklede acteurs. Simplistisch, maar het werkt. Mensen stoppen, gaan zitten en kijken tientallen minuten naar twee koeien (De Standaard 18/07/19). De nood aan natuurlijke landschappen voor mensen werd zo nog maar eens beklemtoond. Ironisch genoeg zijn het net die mensen die landschappen zó belangrijk vinden, die ze laten verdwijnen. Door er zelf te gaan wonen…

Koffietje bij de buurman

Is er dan geen enkele mogelijkheid om mensen uit hun heilige ‘groene’ huisje te halen? Ze te wijzen op hun verantwoordelijkheid? Ze het te laten opnemen voor het opbouwen en leefbaar maken van steden? (In plaats van ze af te breken door er eerst file te veroorzaken en er vervolgens op neer te kijken: ‘Zie je wel: wat een chaos. Daar woon ik nooit…’)? Ze te laten werken aan het behoud van die belangrijke landschappen, koeienweides en wildere natuur, waar ook stadsmensen recht op zouden moeten hebben? Zodat kinderen – ook generaties later –niet stomverbaasd naar twee koeien staan te kijken?

Wel, er is misschien een antwoord: geluk. Waar worden mensen gelukkig van? Neen, het antwoord is niet ‘groene ruimte’ of iets materieels als een groot huis of een auto. Het antwoord is familie, vrienden en het deel uitmaken van een groep of gemeenschap. En laat die gemeenschapslevensstijl nu net iets zijn dat zienderogen aan het verdwijnen is in buitengebieden. De tijd dat de mensen daar gezellig bij de buurman een koffietje gingen drinken is aan het verdwijnen. Bovendien heb je voor alles een auto nodig, of het nu is om naar de bakker te gaan of naar een sportclub te rijden. Veel van de weinige vrije tijd wordt zo opgeofferd om in de file te gaan staan. De auto is niet langer een symbool van vrijheid, wel van isolement en afhankelijkheid. Meer en meer tijd wordt gespendeerd binnen vier muren, of vier autodeuren. Geïsoleerd.

Happy city

Dat buurtgevoel is des te meer aanwezig in steden, en minder anoniem dan je zou denken. Er bestaan daar ontelbaar veel (niche) gemeenschappen met voor ieder wat wils. En er zijn druk bijgewoonde buurtcomités, straatfeesten en rommelmarkten. Een happy city, zo noemt Charles Montgomery het.

Laat ons samen strijden tegen het verdwijnen van open ruimte in buitengebieden en vóór het leefbaar maken van steden. Want hoe je het ook draait of keert: iedereen zal op een bepaald moment mee moeten. Beter om er dus nu al aan te beginnen; laten we vooral niet wachten totdat er niets meer overschiet van de groene plekjes in onze buitengebieden. En nee, in een duurzame groene stad ben je niet afhankelijk van een blikken doos om je van punt A naar punt B te brengen. Zalig toch, echte vrijheid?

Ik richt binnenkort m’n eigen gemeenschap op. Een gemeenschap waarin ik als niet-autobezitter toch een parkeerplaats opeis. Als automobilisten dat mogen, dan ik toch ook? Een autoparkeerplaats die ik vervolgens niet gebruik om er een auto te stallen, wel om er kippen te zetten. En de eieren, die deel ik uit aan mijn buren. Wie doet er mee?

Contact: viktor.gentilsleroy@student.pxl.be / kathleen.declercq@pxl.be

Viktor Gentils Leroy is PXL-student groenmanagement. Hij schreef dit opiniestuk in het kader van zijn opleidingsonderdeel Duurzame groene steden (lector: Kathleen De Clercq).

Aanbevolen berichten