RIP standaardtaal. Taalmythes op de rooster (1)

door Frank Joosten
1,7K views
WhatsApp berichtjes kleuren het uitzicht van taal anno 2018.

Taal is er altijd. Iedereen gebruikt taal en iedereen heeft er een mening over. ‘Als we het Standaardnederlands willen redden, dan moeten we daar in het onderwijs weer dringend meer aandacht aan besteden’ bijvoorbeeld. Taalmythes op de rooster, deel 1.

Wie tegenwoordig een opiniebladzijde in een krant openslaat of een taaldiscussieforum op het internet bezoekt, kan er niet naast kijken: veel taalgebruikers in Nederland en Vlaanderen maken zich ernstig zorgen. Ze maken zich zorgen over onze standaardtaal – of preciezer: de ‘aftakeling’ en ‘verloedering’ daarvan ­– en hebben het gevoel dat er iets grondig mis is. Waar komen al die storende spelfouten vandaan (hij wortzij bedoeldbedankt voor u aandacht)? Waarom rukt in Vlaanderen dat lelijke tussentaaltje op (hedde gij de Marc zijnen otto al gezien?) en in Nederland het Poldernederlands (Blaai dat ik je sie, maaisje!)? Waarom gebruiken we zoveel Engelse woorden? En waarom kennen onze jongeren van vandaag het verschil tussen een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp niet meer?

Het antwoord luidt meer dan waarschijnlijk: omdat we momenteel een heel ingrijpende taalverandering meemaken waarbij onze standaardtaal stilaan plaatsmaakt voor iets nieuws, een nieuwe taalcultuur. Moeilijk te bewijzen of hard te maken? Inderdaad, zeker niet in een korte blog. Maar gelukkig schreef iemand er een absoluut topwerk van 375 pagina’s over: professor Joop van der Horst, met Het einde van de standaardtaal. Een wisseling van Europese taalcultuur (2008). Een werk van tien jaar geleden, maar meer dan ooit brandend actueel.

RIP standaardtaal

De hoofdlijn van Van der Horst z’n betoog: we leven hoe langer hoe minder in een renaissancewereld. Eén homogene, uniforme, onveranderlijke standaardtaal, gebaseerd op de geschreven taal: het is niet meer van deze tijd. En ook de tijd dat je ­(naar het voorbeeld van het klassieke Latijn) op een taal kon inwerken door woordenboeken, grammatica’s en strikte spellingregels op te stellen, ligt stilaan achter ons.

Vanaf het einde van de negentiende eeuw (en daarna in alle hevigheid vanaf de jaren 1970) maakt deze ‘renaissancetaal’ plaats voor een nieuwe taalcultuur waarin het beeld van zo’n uniforme, netjes verkavelde eenheidstaal niet langer houdbaar is: taalvariatie en taalverandering zijn troef, strikte normen en regels verliezen hun gezag, taal wordt meer en meer als een ‘ontelbaar’ continuüm ervaren, en gesproken taal wordt hoe langer hoe belangrijker, in die mate dat de geschreven taal zijn eeuwenlange bevoorrechte positie kwijtspeelt. De standaardtaal zoals we die in het verleden kenden (of meenden te kennen) is dus op zijn retour. Niet alleen bij ons, maar in heel Europa.

Van der Horst verbindt aan deze algemene tendens een heel aantal observaties die in dit korte bestek niet allemaal kunnen worden opgesomd, maar die zijn betoog alleen maar geloofwaardiger maken: bijvoorbeeld de alfabetische ordening die haar monopoliepositie verliest, de alternatieve (meer cursorische) leestechnieken waartoe de computer en het internet ons aangespoord hebben en de nieuwe onderwijsmethoden, waarbij het accent hoe langer hoe meer op communicatieve vaardigheden komt te liggen.

Onderstaande figuur geeft een kort schematisch overzicht van de belangrijkste verschillen tussen de ‘oude’ en de ‘nieuwe’ taalcultuur:

Renaissance-taalcultuur vs. nieuwe taalcultuur

Mythe: (alleen) het onderwijs kan onze standaardtaal redden

‘Hoe moet het dan verder?’, hoor ik u al denken. ‘Is het niet hoog tijd dat ons onderwijs in actie schiet en dat we op de klasbanken weer meer aandacht besteden aan ons Algemeen Nederlands? Anders is het misschien te laat.’

Dat zijn commentaren die je wel vaker hoort – ook in het onderwijs zelf trouwens – maar die jammer genoeg twee denkfouten bevatten. Denkfout één: wat taal en taalverandering betreft, hebben we niet veel te willen. Het overkomt ons. En twee: het onderwijs staat niet zomaar los van onze samenleving. Wat in een maatschappij verschuift, kan het onderwijs niet op z’n eentje terugbuigen.

Wie denkt dat je in het onderwijs het Standaardnederlands kan reanimeren door leerlingen met extra oefeningen Nederlands te bestoken, is even naïef als de kustwacht die een tsunami denkt te kunnen terugdringen met een druk op een knop.

Even verder inzoomen. Waarom gebeurt dit allemaal? Waarom maakt die standaardtaal plaats voor iets nieuws? Wel, voor een deel omdat taal onlosmakelijk verbonden is met de samenleving. In een wereld waarin hiërarchie, strikte normen en verplichtingen meer en meer verdwijnen (of aan kracht inboeten), waarin vrijheid blijheid is, waarin variatie, diversiteit, afwijken, ‘anders zijn’ als positief worden beschouwd, is het verre van verwonderlijk dat taal in diezelfde richting mee beweegt. Of je dat nu wil niet, het gebeurt. Over de parallellen tussen taal en samenleving schreef Van der Horst trouwens een ander excellent werk: Taal op drift. Langetermijnontwikkelingen in taal en samenleving (2013).

Taalvariatie is voor velen niet langer iets wat ingedamd moet worden. Een Gentenaar die je door z’n uitspraak meteen als Gentenaar kan identificeren, jongeren die (bijvoorbeeld op sociale media) hun eigen jargon gebruiken, of regionaal gekleurde muziek van Het Zesde Metaal of Tourist LeMC: weinigen die er wakker van liggen. Variatie wordt meer en meer omarmd (lees: minder en minder als storend ervaren), bij ons, maar evengoed in de rest van Europa. Normen en regels verliezen hun kracht: wie zou zich anno 2018 nog een tv-programma kunnen inbeelden als Hier spreekt men Nederlands (1962-1972), waarin de Vlaming aangespoord werd om zo vlekkeloos mogelijk (geografisch neutraal) Nederlands te spreken?

Nederlands op school

Wie dus denkt dat je in het onderwijs – in een laboratoriumachtige setting – het Standaardnederlands kan reanimeren door leerlingen met extra oefeningen Nederlands (spelling, uitspraak en grammatica) te bestoken, is even naïef als de kustwacht die een tsunami denkt te kunnen terugdringen met een druk op een knop. Taalvariatie maakt onlosmakelijk deel uit van de nieuwe taalcultuur die in opmars is. Je kan je daartegen verzetten, maar het resultaat blijft hetzelfde: de standaardtaal is op sterven na dood. Misschien nog niet echt RIP (zoals de titel boven dit stuk doet vermoeden), want – toegegeven – onze standaardtaal leeft op zich nog wel, bijvoorbeeld in de traditionele geschreven en audiovisuele media: kranten, tv, radio. En dat zal ook nog wel een tijdje zo blijven. Maar algemeen genomen, als communicatiemiddel voor Jan met de pet, ligt ze intussen wel al op de afdeling palliatieve zorgen, terwijl de nieuwe taalcultuur – die van de ontelbare regionale varianten en registers, de chat- en sms-taal, de internetfora enz. – springlevend is.

Moeten we dan maar ophouden met het vak Nederlands op school? Uiteraard niet. Het is net die veelheid aan registers en taalvarianten die het Nederlands vandaag zo buitengewoon boeiend maakt en waarvoor ook jongeren heel ontvankelijk zijn. Kaart die taalregisters aan tijdens de lessen, laat er jongeren mee spelen en hun taalcreativiteit, -beheersing en -bewustzijn wordt er zeker door aangescherpt. Experimenteer met Nederlands in diverse soorten bronnen – audiovisueel, op papier, op het wereldwijde web – en houd rekening met alternatieve (niet-lineaire) leestechnieken. En leg de focus dus niet eenzijdig op spelling-, grammatica- en uitspraaknormen, want dat brengt weinig zoden aan de dijk.

Conclusie

In een notendop? Dat het onderwijs onze standaardtaal kan redden, is een mythe, want er valt niets te redden. Onze standaardtaal (en die van andere talen in Europa) maakt stilaan plaats voor een nieuwe taalcultuur, in alle lagen van de samenleving. Het is een nieuwe taalcultuur waarin taalvariatie en taalverandering omarmd worden in plaats van afgeblokt. Een nieuwe taalcultuur die ons niet noodzakelijk angst hoeft in te boezemen, die niet noodzakelijk in termen van ‘verloedering’ of ‘aftakeling’ beschreven hoeft te worden. ‘Nieuw’ betekent niet automatisch ‘slechter’, wel ‘anders’…

In een volgend stuk fileren we een andere taalmythe: ‘jongeren lezen en schrijven niet meer’.

Contact: frank.joosten@pxl.be / +32 11 77 54 17

Frank Joosten schrijft wekelijks een korte taaltip die via e-mail naar PXL-studenten, -docenten en andere geïnteresseerden verstuurd wordt. Wil je die taaltip ook ontvangen, stuur dan een kort mailtje naar frank.joosten@pxl.be

Lees ook: Jongeren lezen en schrijven niet meer. Taalmythes op de rooster (2)

Aanbevolen berichten